De Blauwvoet
eerste strofe:
Nu het lied der Vlaamse zonen,
nu een dreunend kerelslied,
dat in wilde noordertonen
uit het diepste ons herten schiet.
keerzang:
Ei! het lied der Vlaamse zonen,
met zijn wilde noordertonen,
met het oude Vlaams Hoezee
Vliegt de blauwvoet? Storm op zee!
tweede strofe:
't Wierd gezeid dat Vlaanderen groot was,
groot scheen in der tijden wolk,
maar dat Vlaanderland nu dood was,
en het vrije kerelsvolk.
keerzang
derde strofe:
Maar dan klonk een stemme krachtig
over 't oude noordzeestrand
en het stormde groots en machtig,
in dat dode Vlaanderland.
keerzang
vierde strofe:
En hier staan wij, 't hoofd omhoge,
vuisten siddrend, kokend bloed;
vlam in 't herte, vlam in de oge,
en ons naam ons trillen doet!
keerzang
vijfde strofe:
Van de blonde noordse stranden,
dwang en buigen ongewend,
onze vaders herwaarts landden,
leden, streden, ongetemd.
keerzang
zesde strofe:
Ja wij zijn der Vlamen zonen,
sterk van lijve, sterk van ziel,
en wij zou’n nog kunnen tonen,
hoe de klauw der Klauwaards viel.
keerzang
zevende strofe:
Op ons vane vliegt de Blauwvoet,
die voorspelt het zeegedruis,
en de Leeuw er met zijn klauw hoedt
't lieve dierbaar Christi kruis.
keerzang
achtste strofe:
Weg de bastaards, weg de lauwaards.
Ons behoort het noorderstrand,
ons de kerels, ons de Klauwaards,
leve God en Vlaanderland!
keerzang